TAO – Na de studie: Quirijn Lokker

Door: Anna Camps en Mika Kraft

 

In 2006 is Quirijn zijn carrière als CAOS student in Nijmegen begonnen, om in het derde jaar ook voorzitter te worden van Umoja, toen nog een kersverse studievereniging. Ondertussen is Quirijn gemeenteraadslid van Groen Links in Nijmegen en freelancer voor diverse organisaties waar hij onder anderen trainingen geeft met betrekking tot LHBTI-beleid en seksuele diversiteit. Anna en ik zijn met hem in gesprek geweest over zijn leven na de studie.

“Na dat ik klaar was in Nijmegen, heb ik voor een master aan de UvA (red. Universiteit van Amsterdam) gekozen. Daar had ik namelijk de vrijheid om iets te doen tussen een gender en een antropologie master in. Mijn master scriptie ging over de perceptie van gender onder homo- en biseksuele jongens. Ik heb twaalf jongens van tussen de 12 en 21 gevolgd voor drie maanden. Dit waren allemaal jongeren die in een overgang zaten van jongen tot man, maar die daarnaast ook nog in die periode uit de kast komen. Hierdoor werden ze tijdens een periode waarin mannelijkheid een grote rol speelt, ook heel erg beladen met allemaal stereotypen die bij vrouwelijkheid horen. Ik hoopte dat de nieuwe generatie jongens radicaal anders gingen denken over gender. Want de oudere generatie homo’s en lesbische vrouwen stonden nogal los van elkaar. Ik hoopte dat bij de nieuwe generatie gender niet meer zo zou spelen, dat het niet meer zo hard zou gaan om mannelijk zijn.

In eerste instantie was ik super teleurgesteld dat ze wel in die mannelijkheid sfeer waren blijven zitten. Dan krijg je zo een beetje de ‘Very straight gay’ zoals R.W. Connell (1992)* die beschreef. Ik begon mijn onderzoek door te kijken op de datingsite gay.nl, waarbij ik turfde hoeveel profielen hun eigen mannelijkheid beschreven en hoe veel profielen het over de mannelijkheid van de anderen hadden. Daarin zag je dus heel veel dingen als ‘geen handtasjes’ en dat soort dingen. Ik hoopte dat de jongere generatie zich daarvan af zou zetten. Maar ze verhouden zich wel nog heel erg tot gender rollen.

Ik kom uit een dorpje midden uit de Bibelbelt, waar het ‘doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg’ heerst. Ik heb mijn scriptie ook ‘doe maar mannelijk, dan doe je al gek genoeg’ genoemd. Dat was tevens ook een quote van de jongens zelf. Hij beschreef dat je al gek genoeg bent omdat je homoseksueel bent, dan moet je niet ook nog je aan die gender rol gaan koppelen.

Wel bijzonder is dat ik ze ook allemaal nog later heb gesproken en bijna allemaal kwamen ze terug op wat ze destijds hebben gezegd. Het is natuurlijk ook een proces waarin zijzelf nu vrijer staan. Ze zeiden toen namelijk bijna allemaal: ‘mijn partner moet wel een homoseksuele man zijn, maar dat mag je er niet aan kunnen zien’. Ze moeten dus wel een mannelijk voorkomen hebben, maar ook weer niet te mannelijk. Ze moesten namelijk ook gevoelig zijn. Aan de andere kant, hoe zij heteromannen beschreven was dan ook wel echt in het extreme.

Zij beschrijven dan uiteindelijk dezelfde strijd die heteroseksuele jongeren ook hebben. Die bereiken meer mannelijkheid door alles wat onder hen ligt belachelijk te maken. Moet je nagaan hoe druk je daar dan mee bent. Ik snap opeens waarom ik als puber de hele dag wilde slapen, ze zeggen wel dat is omdat je aan het groeien bent. Maar dat is niet alleen een lichamelijke groei. Het constant verhouden tot elkaar legt een enorme druk op jongeren.

Dat is dus niet alleen tussen mannen zo, bij vrouwen even goed. Zij worden door de samenleving verplicht zich ter dienst te stellen van mannen, zeker op die leeftijd waarbij je bezig moet zijn met relaties en andere seksuele ontwikkelingen. En je dus verhouden dat je wel een bepaalde vorm van aantrekkelijkheid hebt, maar niet te veel want dan ben je een slet. Jongeren balanceren de hele dag op een heel dun touwtje waar je heel snel van af kan vallen.

Tegenwoordig is het denk ik moeilijker geworden om een fout te maken. Mijn tweede scriptie lezer vertelde me dat hij in de jaren 70 uit de kast was gekomen. En hij zei dat hij met stijgende verbazing had gelezen wat die jongeren mij allemaal vertelden. Want, toen hij uit de kast kwam was hij hier nooit mee bezig geweest en hij vroeg zich oprecht af hoe het kon dat nu die druk zo hoog is. Onze conclusie was dat het vroeger misschien zo vreemd was om homoseksueel te zijn dat het niet echt uitmaakte of je daarnaast nog mannelijk of vrouwelijk of iets ertussenin was.

Dat onderzoek heb ik erg meegenomen in het werk wat ik daarna ben gaan doen. Ik ben namelijk voorlichting gaan geven voor COC Nijmegen en ben vrij snel gaan werken voor Theater AanZ, een theatergroep die in hun voorstellingen op scholen aandacht besteden aan seksuele diversiteit. Daar heb ik heel erg de manier van naar de wereld kijken en hoe je mensen kan begrijpen meegenomen. Je leert dat als mensen iets zeggen, dat ze dat doen vanuit een bepaalde context, dat doen ze om bepaalde redenen en door daarnaar te kijken kan je diepere betekenissen en oorzaken uit die uitspraak halen. Daar had ik in mijn werk heel veel aan, want als een jongen van 16 opeens zegt ‘Homo’s zijn vies’, kan ik daar heel makkelijk door door te vragen en naar zijn verhaal te luisteren ontdekken wat daarachter zit.  Op die manier kom je misschien verder dan wanneer je die jongen zou afkappen.

In klassen heb je vaak tijdens een debat vooringenomen posities, bijvoorbeeld bij hun mening over homoseksualiteit. Die posities kan je alleen in beweging krijgen wanneer je jongeren daarover met elkaar in gesprek kan laten gaan. Dat je jongeren zelf laat nadenken, ‘maar wat vind ik daar nou eigenlijk van’. Er zijn natuurlijk ook veel onderzoeken naar gedaan wat jongeren ertoe zet om dingen te zeggen als ‘ik vind homo’s vies’. Maar het heeft geen zin om tegen zo’n jongen te zeggen ‘jij zegt dat nu, maar dat komt eigenlijk hier en hierdoor’, die jongen heeft daar dan niets aan. Het helpt wel om dan de vragen te gebruiken die je bij onderzoek ook zou gebruiken, zodat die jongen zelf tot de kern kan laten komen. Zoals je dat bij een antropologisch onderzoek ook wil.

Dit lukt soms wel en soms niet bij scholieren. Heel belangrijk is natuurlijk om een vertrouwensband op te bouwen. Als we het allemaal met drie vragen bij de bakker zouden kunnen oplossen, hoefden we niet, nou ja, we zouden nog steeds wel 3 maanden naar de tropen gaan, maar je snapt wat ik bedoel. Antropologie is voor mij altijd wel activistisch geweest. Ik hoopte met mijn masteronderzoek dat de nieuwe generatie jongens radicaal anders gingen denken over gender. Want de oudere generatie homo’s en lesbische vrouwen stonden nogal los van elkaar. Ik hoopte dat bij de nieuwe generatie gender niet meer zo zou spelen, dat het niet meer zo hard zou gaan om mannelijk zijn.

Wat een hele grote invloed heeft gehad op de bespreekbaarheid van seksuele diversiteit onder jongeren is het project ‘SchoolsOUT’ van COC, Dito!, de GGD, gemeente en scholen. De methode berust op vier pijlers: educatie, zichtbaarheid, zorg en beleid. Het heeft jaren geduurd om dat op te zetten, nu zit daar een plan achter. Sinds dit project zie je dat Nijmeegse jongeren significant positiever denken over homoseksualiteit dan gemiddeld in Nederland en gemiddeld in vergelijkbare steden. Puur door het onderwerp bespreekbaar te maken. Het vraagt heel veel van scholen, docenten en vrijwilligers van COC. Maar het werkt wel heel erg goed. En dat vraagt ook een grote doorgaande aandacht van de gemeente.

Jammer is dat deze methode nog niet in andere steden terugkomt. Ze hebben het in Eindhoven wel geprobeerd, maar ondanks dat de fundamenten gelegd waren, is het nooit echt van de grond gekomen. Daarnaast zou ik graag zien dat deze methode zou worden toegepast op andere vormen van diversiteit. De ervaring is namelijk dat als je het over seksuele diversiteit gaat hebben, het gesprek vanzelf op een gegeven moment ook over geloof zal gaan. Daar wordt namelijk ook nooit over gesproken, ondanks dat ze al maanden of jaren samen in de klas zitten. Als je er niet over praat, dan is het ook niet gek als je niet weet wat geloof voor iemand betekent. Als je nooit aan je buurmeisje met een hoofddoek hebt gevraagd, waarom draag je een hoofddoek? Ja natuurlijk moet ze dat dan van haar vader dragen. Terwijl dat meisje zelf die keuze maakt. En nog verder, en wat betekent dat dan en wat doe je dan. Dan ga je met elkaar in gesprek.

Jongeren zijn tegenwoordig heel goed in staat om deze zaken met elkaar te bespreken, maar daarbij zijn twee dingen heel erg belangrijk. Je moet ze de tijd geven om met elkaar te praten, je moet faciliteren. En je moet heel goed aangeven waar de grenzen liggen. Wat ik nu echter heel vaak voel is dat we het gewoon niet doen, ondanks dat het wel heel goed werkt. Het is wel bespreekbaar, alleen doen we het gewoon bijna niet.

Naast dit maatschappelijke werk ben ik ook politicus, als raadslid voor GroenLinks Nijmegen. Ik ben pas na de tweede kamer verkiezingen echt politiek actief geworden. Ik zag dingen gebeuren in het land, waarvan ik dacht daar wil ik iets aan doen. Landelijk vond ik de partij niet altijd uitgesproken genoeg, maar in Nijmegen vind ik het echt een fijne club met mensen. Een groep met hele diverse mensen van verschillende afkomsten en met verschillende idealen, maar die ook heel erg overlappen. Toen heb ik gesolliciteerd als fractievolger en ben ik verder gegroeid tot ik ineens als nummer 9 op de lijst stond, en nadat we met 11 zetels gewonnen hadden zelfs in de raad zat

Voor mijn rol als raadslid ben ik elke maand aanwezig bij de raadsvergadering. Maar het meeste politieke werk zit vooral in de commissierondes die we regelmatig houden. Vanuit mijn portefeuille vertegenwoordig ik samen met twee collega’s zorg en welzijn, waarbij ik vooral focus op diversiteit. Daarnaast hou ik me ook bezig met mobiliteit en bouwen en grondbeleid.

Het fijne van dit beroep is dat ik aan de slag kan met mijn principes en idealen. Daarnaast is het mooi hoe iedereen in Nijmegen hetzelfde doel heeft, er is niemand in de raad die denkt: ‘laten we even lekker Nijmegen verzieken’. En omdat gemeentepolitiek wat kleiner is kan je wél echt iets betekenen. Bovendien ben je niet alleen bezig met je eigen idealen, maar vooral ook met die van iedereen die op GroenLinks heeft gestemd. Dit geeft een bepaalde verantwoordelijkheid, maar ook zelfverzekerdheid.

Een keer zat ik met een vriendin op het terras van de blauwe hand. We praatten over de regenboogvlag die aan de Westerkerk hing tijdens de pride. Dat we dat ook een keer hier zouden moeten doen en dat hij dan over de Sint Stevenskerk zou moeten hangen. Toen heeft zij de wethouder gebeld, met de vraag of dat kon tijdens roze woensdag. Toen zei hij: ‘Ik kijk wel even of dat kan, als jij dan langs Amsterdam hem ophaalt en afgeeft bij de gemeentewerf, dan komt dat helemaal goed’. En toen stonden we op woensdagochtend om half zes(!) met twee mannen van de gemeentewerf bij de Sint Stevens en toen hing die daar voor het eerst. Nu is Nijmegen de eerste gemeente die zelf zo een vlag in bezit heeft. Dat is voor mij het verschil met landelijk, hier kan je zulke plaatselijke projecten vormgeven en invloed uitoefenen daarop. Landelijk gaat het meer over kaders stellen.

Ik denk dat het doodzonde is dat de CAOS studie in Nijmegen nu zo klein is, want als er iets is waar er meer van nodig zijn in deze stad, of in het land zelfs, dan zijn het mensen die goed kunnen luisteren en duiden wat er aan de hand is. Niet alleen maar mensen die iets horen of zien en daar meteen conclusies aan koppelen. Daarom heb ik er nooit een seconde spijt van gehad dat ik antropologie heb gestudeerd. En zou ik iedereen het aanraden om hetzelfde te doen.”

Dit artikel is onderdeel van het Tijdschrift Antropologie en Ontwikkelingsstudies (TAO). Vanuit de redactie van de TAO wordt regelmatig een artikel geplaatst op www.umoja.nu/. Voor verdere informatie kunt u contact met ze opnemen via de Facebookpagina: www.facebook.com/TAOumoja 

*Connell, R. W. “A Very Straight Gay: Masculinity, Homosexual Experience, and the Dynamics of Gender.” American Sociological Review 57, no. 6 (1992): 735-51. http://www.jstor.org/stable/2096120.

Foto: Mika Kraft